Dof eeuwenlang heeft het Westen Afrika, en meer in het bijzonder Afrika bezuiden de Sahara, beschouwd als een bron van grondstoffen en goedkope arbeidskrachten. Dit vertaalt zich noodzakelijkerwijs in het exporteren van rijkdom uit het continent in plaats van het uit te breiden. Wanneer er een injectie van rijkdom is in de vorm van investeringen, resulteert dit in grotere hoeveelheden rijkdom die geëxporteerd kunnen worden. De periode van slavernij leidde tot de massale export van arbeid als vrijwel vrije productiefactor. Voor Afrika was dit een zeer groot verlies aan menselijk kapitaal dat het vermogen van Afrikaanse gemeenschappen om rijkdom te genereren ernstig schaadde. In feite was de verrijking van het Westen gebaseerd op de verarming van Afrika. Het kolonialisme probeerde zichzelf ook te verrijken door mijnbouw- en landbouwgrondstoffen tegen de laagst mogelijke kosten aan te schaffen:
- Gebruik goedkope lokale arbeid om deze grondstoffen te produceren
- Door Afrikaanse markten zo exclusief mogelijk te reserveren voor de producten van het koloniserende land
Dit resulteerde in een verdere verzwakking van het vermogen van Afrikaanse landen om hun economieën te ontwikkelen, die dus slechts verlengstukken werden van de economieën van grootstedelijke gebieden. De vernietiging van de productiecapaciteit van de Afrikaanse koloniën is een duidelijke illustratie van de afname van de binnenlandse landbouwproductie, met uitzondering van marktgewassen. Als gevolg hiervan hebben veel Afrikaanse landen te kampen met voedseltekorten en zijn ze netto-importeur van voedsel geworden. De postkoloniale periode veranderde deze situatie niet fundamenteel. In werkelijkheid is de afleiding van middelen van het creëren van rijkdom op de een of andere manier versneld in de postkoloniale periode, omdat er meer middelen nodig waren om het nieuwe staatsapparaat te financieren en om te voldoen aan de dringende sociale behoeften van de mensen. De arbeidsvoorwaarden in de publieke sector zorgen ervoor dat mensen landbouwactiviteiten opgeven, met name om werk te vinden in stedelijke diensten of de publieke sector. Het resultaat was het versterken van een vicieuze cirkel die de perifere en afnemende rol van Afrika in de wereldeconomie alleen maar accentueerde. Hoe meer Afrikanen de rol speelden van bron van grondstoffen en goedkope arbeidskrachten, hoe minder ze in staat werden om de mal waarin ze opgesloten zaten te breken. Het versterkte ook een bepaald beeld van Afrika, namelijk dat:
- Het continent heeft geen andere rol in de wereldeconomie dan die van grondstoffenleverancier
- Er is geen vereiste dat Afrika toegang zou moeten hebben tot moderne technologie en hedendaagse menselijke vaardigheden
- De sociaal-economische problemen waarmee het continent wordt geconfronteerd moeten in Afrika worden beperkt en opgelost als problemen van sociale aard
- Van Afrika kan geen enkele bijdrage aan de menselijke beschaving worden verwacht, behalve de beeldende kunst en de podiumkunsten en de natuurlijke habitat
- Het continent speelt geen belangrijke rol in het mondiale bestuurssysteem
In werkelijkheid heeft Afrika zichzelf door de eeuwen heen noodzakelijkerwijs gedefinieerd als een gemarginaliseerd continent. Deze definitie leidt tot acties die het continent alleen maar verder marginaliseren.
Hoe beter dit mechanisme van marginalisering werkt, hoe moeilijker het wordt om het omver te werpen. Deze moeilijkheid geldt ook voor de productie, door het continent zelf, van aanzienlijke hulpbronnen die het mogelijk maken dit mechanisme om te keren. Het is daarom in deze situatie niet verrassend dat de hoop van het Afrikaanse volk op een betere toekomst afhankelijk is geworden van de grootmoedigheid van anderen. Dit is wat de objectieve onmacht van Afrikaanse mensen verandert in een subjectieve acceptatie door henzelf van hun onvermogen om voor zichzelf te zorgen. Dit is de reden dat zij steeds minder in staat zijn om bewuste en vastberaden actoren te zijn die zichzelf willen bevrijden van afhankelijkheid, armoede en onderontwikkeling. Om een einde te maken aan deze menselijke tragedie moet het Afrikaanse volk zichzelf ervan overtuigen dat zij niet de beschermers zijn en niet mogen zijn van welwillende voogdijen, maar eerder de instrumenten van hun eigen lot en de actoren van verbetering van hun levensomstandigheden. Het Afrikaanse volk moet de overtuiging hebben, en dat is essentieel, dat zij als Afrikanen hebben bijgedragen aan de vooruitgang van de menselijke beschaving en dat zij nog steeds een unieke en waardevolle bijdrage te leveren hebben.
Bent u geïnteresseerd in dit artikel en wilt u het volledig lezen?
Toegang tot alle Premium-inhoud. Meer dan 2000 artikelen en e-boeken