De poëzie van Grobli Zirignon: Een poëzie van de universele Dr VAHI Yagué Afdeling Moderne Letteren Universiteit van Cocody
Managementsamenvatting
De thema's bestaan, tijd en dood keren terug in de poëzie van Grobli Zirignon. Elk van hen wordt echter door de dichter op verschillende manieren waargenomen: het bestaan is een ‘leegte’, een niets dat geen bestaansreden heeft omdat het geen enkele tastbare realiteit vertegenwoordigt. De tijd raast door het leven dagelijks te vernietigen en leidt onvermijdelijk tot de dood, die geen voorwerp van angst is, voor zover deze tot een ander leven leidt. De filosofen Jean Paul Sartre, Emmanuel Levinas en Berdiaeff Nicolas benaderen in vrijwel dezelfde richting, met als enige verschil dat zij het bestaan als een traumatisch fenomeen erkennen, maar dat, om overwonnen te worden, de verantwoordelijkheid van de mens vereist. Uit de hier en daar uitgevoerde analyses blijkt dat de bovengenoemde thema's de grenzen van welk land en continent dan ook overschrijden, wat getuigt van de universaliteit van de poëzie van Grobli Zirignon en verder dan de zwart-Afrikaanse poëzie.
Invoering:
Zwarte Afrikaanse poëzie droeg bij aan de strijd voor de vrijheid van het negervolk door in opstand te komen tegen de onmenselijke praktijken van slavernij en kolonisatie. De slavernij werd afgeschaft en de politieke onafhankelijkheid van de Afrikaanse landen werd verworven, het nam zich voor de dictatoriale macht van zijn leiders te hekelen. In die tijd spraken we respectvol over de poëzie van zelfverdediging en zelfkritiek. Daarnaast werden ook sentimentele en religieuze poëzie geboren. Al deze verschillende vormen van poëzie baseren hun handelen op de menselijke conditie, op de liefde van God of de liefde van de mens en op de lijdende mens. Ondanks het onbetwistbare bewijs van een neger-Afrikaanse poëzie waarvan de verschillende thema's de wereld interesseren, weigeren sommige critici het universele karakter ervan te erkennen. Ze stellen dat deze poëzie past in een precieze temporele en ruimtelijke ruimte. De huidige studie wil de universalistische dimensie van neger-Afrikaanse poëzie laten zien, hoewel deze vaak verbonden is met de geschiedenis van het negervolk. Hiervoor verwijzen we naar de poëzie van Grobli Zirignon. Deze Ivoriaanse dichter publiceerde respectievelijk in 1981 en 1982 twee suggestieve dichtbundels: Wrakken et Dispersies die de problemen van bestaan, tijd en dood opwerpen. Deze drie thema's geven algemene visies op de eeuwige dilemma's waarmee de mens zonder enige uitzondering wordt geconfronteerd en vormen ongetwijfeld de originaliteit en vooral de universaliteit van de poëzie van Grobli Zirignon.
Bestaan
Het woord ‘bestaan’ komt van de Latijnse term ‘existencere’, wat ‘momenteel zijn’ betekent, ongeacht of iemand levend of levenloos is. Dit is hoe een steen, een kiezelsteen, op een levenloze manier ‘is’. De plant “is”, het dier “is”, de mens “is op een geanimeerde manier”. In dit geval staat het zijn radicaal tegenover het niets; maar onder de wezens of het geheel van dingen die bestaan, neemt de mens een bijzondere plaats in, in zoverre hij de enige is die zich bewust wordt van zijn eigen bestaan. De mens onderscheidt zich van een dier of een ding omdat hij zijn aanwezigheid in de wereld concreet manifesteert. Deze aanwezigheid wordt dagelijks getoond en bevestigd door het vermogen van de mens om te redeneren, zijn gevoelens en emoties uit te drukken, zijn omgeving te veranderen; Kortom, de mens is begiftigd met intelligentie. We zeggen dan dat dingen en dieren een onveranderlijke essentie hebben. Alleen de mens heeft een essentie die hij op elk moment kan creëren dankzij zijn intelligentie waarover we eerder spraken. Voor Levinas “wordt het bestaan opgevat als een voortbestaan in de tijd”. Het is omdat de mens in de tijd ‘is’ dat hij bestaat. Buiten deze realiteit stort alles om hem heen in.
Wat de dichter Grobli betreft, "bestaan is leegte van leegte van gecondenseerde leegte"
Het bestaan wordt vergeleken met een ruimte waaruit planten, dieren, stenen, beken of waterpunten zijn verwijderd, kortom alles wat het schoonheid gaf, het leven gaf en een menselijker karakter gaf. Niemand kan de betekenis van het bestaan ervan ontleden, omdat het ‘is’, terwijl dat in werkelijkheid niet het geval is. De mens vaart in deze sombere ruimte wanhopig rond zonder enig voorwerp vast te kunnen houden, aangezien de ‘leegte’ zich om hem heen uitstrekt tot in het oneindige en het puin zich opstapelt in een onvoorstelbare wanorde. Het bestaan is het niets dat dagelijks wordt benadrukt. De rampzalige toestand ervan wordt steeds groter en ‘verdichter’ naarmate de tijd zijn duistere mars voortzet naar een onbekende bestemming. De langere parallelle constructies in de regels 3 en 4 van het onderstaande gedicht suggereren een gradatie, een negatieve progressie van een bestaan dat nooit ophoudt op te gaan in een feit van geen enkel kapitaalbelang of van weinig waarde, omdat het niets concreets en aantrekkelijks bevat behalve een lugubere ‘leegte’ die zich ontvouwt onder een regenboog van (Levinas (Emmanuel), Van bestaan naar bestaand, Parijs, filosofische boekhandel J. Vrin, 1998, p. Grobli Zirignon, idem p. 22 2) menselijke ellende, kwaad dat rondslingert aan de rand van een gapende afgrond waarin het bestaan zijn zetel heeft gebouwd: in de bodemloze afgrond bevindt zich zoiets als een haargenerator van de illusie van bestaan.
Geen enkel bestaan kent een onbeperkte duur in ruimte en tijd. Vroeg of laat zal het uiteindelijk het smakeloze lot van de chaos van de diepte overnemen. De ‘bodemloze afgrond’ vertegenwoordigt in dit gedicht de uitkomst van een korte of lange wandeling die ieder mens in eenzaamheid onderneemt. Het begin van deze ervaring lijkt hem aanvankelijk te verbazen, maar uiteindelijk realiseert hij zich dat hij wegzinkt in een onbeschrijfelijke ‘illusie’, omdat hij zichzelf laat dwalen als ‘een haar’ in de bewegende golven van een overstromende rivier. Bijgevolg vertaalt het bestaan voortdurend het raadsel waar we bang voor zijn, omdat het ons begrip te boven gaat: het is een nieuwsgierige partner die ons wordt voorgesteld in het monsterlijke, ondoordringbare en afgezaagde ding dat het bestaan is.
De mens laat zich, tegen zijn wil, meeslepen in de armen van het bestaan. Hij had graag afstand willen nemen van deze ‘nieuwsgierige partner’, wetende dat dit alleen maar bitterheid en teleurstelling veroorzaakt; maar hij heeft de capaciteit niet omdat ze hem in het geheim werd ‘aangesteld’ zonder dat hij eerst de tijd had om verstandig na te denken voordat hij vrienden met haar werd. Van nu af aan beperkt en gelaten, past de mens zich aan aan het samenleven met deze ‘monsterlijke’ plaag waarvan niemand de lugubere geheimen kan ontcijferen, omdat deze ‘ondoordringbaar’ is, ‘overmatig wordt gebruikt’ en aan seniliteit lijdt zodra hij de dag ziet. Geconfronteerd met dit enigma verliest de mens zijn sereniteit en toont hij zijn ondociliteit: zoals deze verdwaalde kinderen die, zodra ze weggaan, niet meer weten waarom ze gestuurd zijn, zo zijn we hier, radeloos en alle herinnering aan ons fundamentele bestaansproject verloren.
Het bestaan verstoort onvermijdelijk de rust van de mens. Het infantiliseert hem tot het punt dat hij vaak inconsistente en onverantwoordelijke acties uitvoert. Zijn houding komt ongetwijfeld voort uit het trauma dat het bestaan hem dagelijks toebrengt. De geboorte van de mens wordt inderdaad verward met zijn bestaan, waarvan de avonturen worden onderbroken door moeilijke beproevingen die moeten worden overwonnen. De man die ontsteld is, die niet meer weet waar hij is, die niet meer weet wat hij moet zeggen en wat hij moet doen, heeft zichzelf niet meer in de hand. Verbijsterd zoals bepaalde ‘kinderen’ die, eenmaal ‘gezonden’ door een volwassene naar een bepaalde plaats, zich bij hun aankomst niet bewust zijn van de redenen waarom zij de reis hebben gemaakt, dwaalt de mens rond op aarde zonder enig kompas, ‘nadat hij alle herinnering aan zijn reis heeft verloren’. fundamenteel project dat bestaat. Bijgevolg weet hij niet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat, noch wat de redenen zijn voor zijn aanwezigheid in de wereld. Het bestaan ervan is dan ook een ongelegen genot waar de dichter ook mee assimileert: zoiets als een lege erectie.
Het bestaan lijkt op het eerste gezicht een aantrekkelijk fenomeen dat de mens onweerstaanbaar aanspreekt. Daarbij hecht het zich, zonder enige voorzorg, er wonderbaarlijk aan vast. Het was na een lang verblijf in zijn bedrijf dat hij besefte dat hij een fout had gemaakt. Hij had niet vroeg opgewonden moeten raken, zoals een man wiens penis op alle plaatsen en onder alle omstandigheden gretig "rechtop" wordt. Het mannelijke geslacht, dat logischerwijs een nobel voortplantingsorgaan is, wordt plotseling 'iets' dat even vulgair is als een verachtelijk bestaan dat de levensadem vernietigt. In deze ongezonde atmosfeer worstelt de mens om zich te ontdoen van het kwaad dat deze slechte metgezel in de menselijke samenleving propageert. Omdat de beproeving moeilijk te doorstaan is, neemt de man een houding aan die niet aan de waakzaamheid van de dichter ontsnapt: bestaan is de ander tenminste symbolisch vertrappen. Het bestaan lijkt op een enorm slagveld waar totale onveiligheid heerst. Mannen en vrouwen zoeken dan naar manieren en middelen om aan de gevechten te ontsnappen. Hierdoor durft niemand aandacht te besteden aan de aanwezigheid van ‘de ander’. Iedereen staat zichzelf zelfs toe het land “onder de voet te lopen” in zijn hectische race naar een oase van rust. Het bijwoord “symbolisch” wijzigt de onvrijwillige houding van de mens ten opzichte van zijn buren. Welke houding vindt zijn oorsprong in de heftige emotionele schok die het bestaan op de mens veroorzaakt. Deze fysieke marteling, georkestreerd door het bestaan, treedt in werking vanaf de geboorte van de mens, zoals Grobli melancholisch onderstreept: bestaan is eruit worden gegooid en gereduceerd tot tollen als een verloren ziel door het gesloten huis. Volgens de dichter geniet de foetus relatieve veiligheid en bescherming gedurende de negen maanden die hij moet doorbrengen in de baarmoeder van de moeder, of op zijn minst in dit 'gesloten huis' waarbinnen geen enkel extern wezen zijn bestaan niet zal verstoren of schaden. Na zijn rijping zal het duidelijk naar buiten gaan. Het is op dit moment dat hij zal worden veroordeeld om, tegen zijn wil, de moeilijkheden en de existentiële kwellingen het hoofd te bieden. Niemand kan deze last van ons afschudden die het bestaan ons onvermijdelijk oplegt. Dit is bovendien een van de belangrijkste elementen van de menselijke conditie. Jean-Paul Sartre benadert dezelfde kant op als hij zegt: “Als ik besta, is dat omdat ik een hekel heb aan het bestaan (…) Ik ben het die mezelf terugtrekt uit het niets waarnaar ik streef: haat, de afkeer van het bestaan; het zijn allemaal manieren om mij te laten bestaan en te laten wegzinken in het bestaan. De mens kan niet beweren dat hij werkelijk bestaat als hij een sterke ‘gruwel van het bestaan’ voelt. Daar beseffen we dat het bestaan niet gemakkelijk is. Het bezoedelt voortdurend de omgeving van de mens en sleept hem mee in een scherpe wervelwind van angst. Als gevolg hiervan zoekt de mens een ontsnapping om ‘uit het niets te ontsnappen’ dat zijn bestaan uitmaakt. Jean-Paul Sartre denkt dat de gevoelens die ieder van ons ervaart ten opzichte van onze naaste, in dit geval ‘haat, walging, vreugde, verdriet…’, vechten tegen de leegte die ons omringt en ons ‘in het bestaan doet wegzinken’ of die het concrete baseert. redenen voor onze aanwezigheid in de wereld; vandaar het belang van anderen in ons individuele bestaansproject. De man die vervolgens in eenzaamheid volhardt, loopt echte gevaren, zoals Emmanuel Levinas aangeeft: "Het bestaan sleept een gewicht mee, al was het maar zelf, wat zijn reis van het bestaan bemoeilijkt". Vanaf dit moment loopt degene die het alleen draagt, het risico te bezwijken als hij niet voorzichtig is.
“De eerste stap van het existentialisme is om ieder mens in het bezit te stellen van wat hij is en de verantwoordelijkheid voor zijn bestaan van hem af te nemen.” Ieder mens geeft richting aan zijn bestaan zoals hij dat nodig acht. Hij is de enige gids. Terwijl volgens Grobli ‘het bestaan wordt geassimileerd met het niets, met een ‘gecondenseerde leegte’ of met een fenomeen dat ons naar een onbekende horizon trekt en ons tot prooi maakt, denken de existentialisten op hun beurt dat we de mogelijkheid hebben om onze bestaan zoals wij willen dat het is. Je hoeft alleen maar de wil te hebben. Aan het einde van het eerste deel van dit werk merken we op dat het bestaan een van de belangrijkste feiten is van onze reden van bestaan in de wereld. Niemand ontkomt eraan en het poëtiseren ervan duidt op de universaliteit ervan.
tijd
Het lexeme ‘tijd’ komt van het Latijnse ‘tempus, temporis’, wat duur, tijdperk, wezen of moment betekent. De tijd duidt een onbepaalde omgeving aan waarin de opeenvolging van verschijnselen lijkt plaats te vinden. Voor empiristen is tijd een orde van geconstrueerde relaties; de volgorde van opeenvolgingen (wat de volgorde is van co-existenten) en kan bovendien daaruit worden geconstrueerd door ervaring en gewoonte. Voor metafysici en theologen is tijd de zijnswijze van wat voorbijgaat, in tegenstelling tot de eeuwigheid, die de zijnswijze is van wat overblijft. Sint-Augustinus beweert dat tijd ongrijpbaar is en dat niemand het kan definiëren. Zijn vele onbeantwoorde vragen getuigen hiervan: “wat is tijd eigenlijk? Wie zou het gemakkelijk en kort kunnen uitdrukken? Wie kan het, zelfs in gedachten, gemakkelijk genoeg voorstellen om het idee dat eruit voortkomt in woorden uit te drukken? . Tijd vormt voor de mens een werkelijk raadsel, een dilemma waarop nog steeds geen antwoord bestaat. We geven het vaag weer in ons ‘denken’ en geen enkele lexicoloog kan het ‘duidelijk genoeg’ definiëren met precieze of exacte ‘woorden’ om het ‘idee’ dat we ervan ‘hebben’ soepel te vertalen. Dienovereenkomstig: “Het probleem van de tijd is het fundamentele probleem van het menselijk bestaan.” Voor de mens is tijd van kapitaal belang. De gebaren die we dagelijks uitvoeren, de acties die we ondernemen, de relaties die we met anderen onderhouden, het werk dat we elke dag doen, de reizen die we ondernemen en de gedachten die ons motiveren, worden gerealiseerd in de ruimte en vooral in de tijd. De mens kan zich niet ontdoen van de tijd. Dit is daarom de basis, het belangrijkste en essentiële element dat het leidt en onweerstaanbaar bezit. Voor Emmanuel Kant is “Tijd een noodzakelijke representatie die dient als basis voor alle intuïties (…) zonder tijd is elke realiteit van het fenomeen onmogelijk”. Sartre (Jean-Paul), Existentialisme is een humanisme, Parijs, Nagel, 1, p. Augustin (Saint), Les Confessions, Parijs, Garnier, 1970, p. Berdiaeff (Nicolas), Vijf meditaties over het bestaan, Parijs, Montaigne, 1976, p Kant (Emmanuel), Kritiek van de zuivere rede, Parijs, PUF, 1936, p.1972 61
De tijd concretiseert en objectiveert het ding en het wezen. Deze bestaan binnen en onder de druk van een absoluut noodzakelijke en primordiale tijd. Daarbuiten is “alle realiteit van het fenomeen onmogelijk” of gaat op in het niets zonder leven en zonder visuele fysieke vorm omdat “Tijd bestaat omdat activiteit, creatieve actie bestaat”. Het geheel van de vermogens van de mens, zijn aanleg of zijn gretigheid om te handelen en zijn bezigheden zijn ingeschreven in het ononderbroken verloop van de tijd. Door dit te doen is de ‘activiteit’ of ‘creatieve actie’ van de mens nauw verbonden met de tijdelijke realiteit waarin hij voortdurend opereert. Terwijl mensen genieten van de geneugten van het leven, vermindert de tijd ze gevaarlijk. Deze tragische en schrijnende realiteit is alomtegenwoordig Grobli Zirignon wanneer hij bevestigt: het bestaan is afschuwelijk, we zijn er en we vragen ons af wat te doen met deze voorbijgaande uren. De dichter erkent de overwinning van de tijd op alle mensen. Hij geeft zelfs zijn nederlaag bij voorbaat toe en is tevreden met het verbaal tonen van zijn destructieve vermogens. Hij beschuldigt het land ervan het bestaan ‘afschuwelijk’ te maken; wat betekent dat de tijd het leven lelijk maakt door al zijn schoonheid en pracht weg te nemen. Geconfronteerd met de verwoestende woede van de tijd, zijn we daar hulpeloos en ontdaan, omdat we ervan overtuigd zijn dat geen enkele kracht een einde kan maken aan het kwaad dat de tijd zich in alle richtingen voortplant. Moe van het verdragen van zijn onvoorstelbare wangedrocht, vraagt de dichter zich af wat hij moet doen, omdat hij op tragische wijze zijn pad vervolgt; en de ‘uren die voorbij tikken’ intensiveren de menselijke angst en ellende. De dichter denkt dan dat de dood een verlossing is, een zegen om te ontsnappen aan de traumatische en vernietigende gruweldaden van de tijd. De wrede en constante opwinding die hierdoor wordt veroorzaakt, zal een gelukkig einde hebben, zoals aangegeven door Grobli: Ah, dat is niet omkeerbaar in de tijd en kunnen we niet heel klein worden om terug te keren in de borst van de goede moeder en een beetje ver van de spanningen van deze gekwelde wereld. Wat de dichter betreft, hij pretendeert niet de tijd en zijn lawines van angst te ontvluchten. In plaats daarvan verzandt hij in spijt vermengd met wanhoop. Omdat de machteloosheid van de mens tegenover de tijd wreed wordt weergegeven in het dagelijkse leven van alle stervelingen. De mens kan inderdaad niet terug naar het verleden en (Berdiaeff (Nicolas), op cit, p Grobli (Zirignon), op cit p Idem, p.60) proberen de fouten die hij heeft gemaakt te herstellen. Het is ook onmogelijk voor hem om de tijd te anticiperen. GROBLI zou heel graag weer heel klein willen worden “om plezierig te genieten van de mooie dagen van het verloren paradijs uit zijn kindertijd; maar helaas beseft hij dat hij niet in staat is zijn doel te bereiken, aangezien deze mogelijkheid ertoe zou leiden dat hij herboren wordt en terugkeert naar het beginpunt van zijn bestaan. Niemand heeft de macht om zijn eigen ‘conceptie’ opnieuw te beleven of om in de baarmoeder van zijn moeder te veranderen in een foetus om een nieuw leven te beginnen. We kunnen niet langer “in de boezem van de goede moeder blijven” om “een beetje uit te rusten”. De dringende wens van de dichter om het verleden terug te winnen en naar de toekomst te projecteren, is onvermijdelijk tot mislukken gedoemd. Hij zal nooit de kans krijgen om het verleden te herbeleven of de loop van de tijd te veranderen. Dit zal het menselijk bestaan op gruwelijke wijze blijven schaden en de “spanningen van deze wereld” blijven intensiveren; er afstand van doen zou een ijdele illusie zijn: en de tijd verstrijkt en we worden oud en richting de dood worden we getrokken. Het bestaan is de som van een leven dat hier en daar door de tijd wordt doorkruist. Een onstuimige, verwoestende tijd die ons meevoert en alles meeneemt wat ons dierbaar is, die door ouderdom al het mooie lelijk maakt. Het gebruik van het coördinerende voegwoord ‘en’ bevestigt het idee van ronddwalen en verstrooiing van het bestaande – van degene die leeft –. Het drukt de stijgende gradatie uit van een bestaan dat onvermijdelijk tot de dood leidt. Al met al overstijgt het thema tijd het individu en is het zonder uitzondering gericht tot alle mensen.
De mort
De dood is de definitieve stopzetting van al het biologische leven, het eindpunt van al het bestaan. Het is een stopzetting van de biologische mechanismen die specifiek zijn voor alle levende wezens. Voor Emmanuel Levinas is de dood "het stoppen van gedrag, het stoppen van expressieve bewegingen en van beweging of fysiologische processen". 21 Het stoppen van dit mechanisme, dit gedrag en deze expressieve bewegingen is een van de onontkoombare zekerheden van het menselijk leven. De dood is dus het enige ter wereld waar we helemaal zeker van zijn. Amadou Hampaté Bâ zegt het als volgt: Wezens zijn gevangenen. Grobli Zirignon, op cit, p. Levinas (Emmanuel), Dood en tijd, Parijs, Herne, 1971, p.13 8
Als gevangene van de onverbiddelijke dood is de mens een prooi voor de dood. Het belemmert ons bestaan en niemand kan het geweld en de woede ervan sussen. Voor Grobli Zirignon worden mensen dagelijks geconfronteerd met de tijd die hen naar de dood leidt: we sterven voortdurend en aan het eind van de dag komt het altijd als een fatale slag. We sterven ‘voortdurend’, omdat de tijd die verstrijkt ons voorbijgaat, ons meevoert. We moeten aan deze realiteit de instinctieve ambivalentie toevoegen met de gelijktijdige aanwezigheid van het tijd/leven-paar en de overheersing van de eerste (tijd) over de tweede (leven). De dood komt altijd tegen alle verwachtingen in en tegen de wil van de levenden; het is dus “een fatale tik”, een gewelddadige klap die niemand kan ontwijken. Het menselijk bestaan resulteert altijd in zijn onzekerheid. Het licht even op en gaat dan uit: verschilt het menselijk bestaan van deze vlam die trilt in de avondwind en die de dood zal waaien? Licht, hoe helder ook, ontstaat door verbranding. Het vervaagt geleidelijk totdat er duisternis ontstaat. We kunnen het ‘menselijk bestaan’ vergelijken met een vurige ‘vlam’ die, nadat ze de materie heeft verteerd, in intensiteit afneemt en verandert in een ondoorzichtige en lugubere nacht. Het ‘menselijk bestaan’ wordt vroeg of laat beschadigd en verdwijnt tegen de wensen van degenen die leven. Het is om deze reden dat Grobli de mens beschouwt als een “banaan” die God roostert wanneer hij dat wenst: de mens is een banaan, de banaan van God die God roostert in het vuur van het bestaan en verteert. Hampaté Ba (Amadou), Kaydara, Dakar, NEA, 1978, p. Grobli (Zirignon), idem, p. Grobli (Zirignon), op cit, p.41 9
De banaan is een bederfelijke vrucht. Het wordt geconsumeerd zodra het volwassen is, anders wordt het een bedorven product. De mens heeft een beperkte levensduur, net als de banaan. Hij is sterfelijk en zijn bestaan wordt vergeleken met dat van een ‘banaan’ die ‘God braadt en consumeert’ wanneer het hem uitkomt. Het menselijk bestaan is daarom synoniem met achteruitgang, pijn, teleurstelling, ellende en angst. Het leidt ons onvermijdelijk tot onrust en ontsteltenis: het bestaan van deze ziekte waarvan we alleen door de dood kunnen worden genezen. Voor de dichter wordt het bestaan vergeleken met een infectie die het lichaam desintegreert en ervoor zorgt dat het organisme niet goed functioneert. De dood is de enige remedie die deze ziekte die het bestaan is, behandelt en geneest. Ondanks het lijden dat de dood ons dagelijks toebrengt, blijft Grobli waardig en zelfverzekerd: er bestaat niet zoiets als sterven om God te worden en voor de mens is het om zijn dierbaarste wensen te verwezenlijken gedeeld door zwarte Afrikanen. Zij denken en zijn er stellig van overtuigd dat de mens na zijn dood zich in het hiernamaals bij zijn voorouders voegt om een eeuwig leven te leiden. Sterven is de eeuwigheid binnengaan. Grobli onderstreept dit in deze termen: “De dood is de vrede van de dapperen.” De dood, synoniem met eeuwige rust, voelt zich niet verslagen als we hem met moed en vastberadenheid confronteren. De dappere aanvaardt te sterven in de wetenschap dat hij de dood overwint. Gelooft hij in mogelijke reïncarnatie of een verlenging van het leven in het hiernamaals? Iedereen denkt het te geloven, zoals we eerder hebben aangegeven, omdat de dichter zijn kalmte bewaart tegenover zo'n wreed fenomeen. Om zijn dosis moed op smaak te brengen, wordt hij geholpen door kunst: door middel van kunst en andere onzin streven we ernaar het gat van ek-sistence te vullen. Ibidem p. GROBLI Zirignon, op cit, p. Idem, p.1 82.
De ambachtsman van schoonheid, degene die zich wijdt aan schilderen, muziek, graveren... en andere kleine, onschuldige bezigheden doodt in zichzelf de pijn of kwellingen van het bestaan en de dood. Kunst is geen kinderspel, een hypocriete manier om luiheid of lafheid te maskeren. Verre van dat; omdat de kunst de mens in staat stelt nooit in negatieve gedachten te verzanden en de dood als epifenomeen te heroverwegen: niet alles wordt verzwolgen in de universele schipbreuk der dingen er blijft nog cultuur over deze fles naar de zee dit fossiel dit wrak een schamel teken van de wil van de mens voor de eeuwigheid. Ondanks de wreedheid van de dood verzinkt de dichter niet in pessimisme. Voor hem is de mens geen totaal en definitief veroordeeld wezen. Er is altijd iets van zijn leven of zijn daden dat hem overleeft. Uit zijn overblijfselen, zijn puin en zijn ruïnes, ‘in de universele schipbreuk der dingen’, kunnen we cultuur halen. Dus niet alles is verloren. Cultuur is een onderdeel van dit menselijke wrak dat zich verzet tegen de dood. Het vernietigt klimaatgevaren en de virulentie van de tijd. De dichter vergelijkt het met een ‘fles in de zee’ die altijd boven het oppervlak van de oceaan blijft hangen en waarvan de golven er nooit in slagen hem terug op de oever te werpen. De mens is zeker van zijn eigen dood; maar cultuur vormt het “belachelijke teken van zijn wil voor de eeuwigheid”. Uiteindelijk blijft de dood, voor altijd een fatale uitkomst voor alle bestaande mensen – zij die leven –. Het is een onmiskenbare zekerheid en geeft de poëzie van Grobli Zirignon een universele dimensie.
Gevolgtrekking:
Grobli Zirignon geeft geen betekenis aan het bestaan dat voor hem niet bestaat. Het bevat niets zichtbaars, concreets, heeft geen materie. De inhoud ervan is nooit gegarneerd. Het bestaan presenteert een uitgestrekt en hol gebied dat niemand kan vullen. Het mist dichtheid omdat het assimileert met een afgrond in een naamloze ruimte waar niets te onderhouden is. En vroeg of laat zullen alle mensen het opslokken. Jean-Paul Sartre, Emmanuel Levinas en Berdiaeff Nicolas erkennen het bestaan van het bestaan. Maar ze raden aan om het onder ogen te zien, een bewustzijn en menselijke verantwoordelijkheid. 29 Ibidem, p ibidem, p.4 11
De dood raakt Grobli Zirignon niet. Het is een epifenomeen. Het mag niet het voorwerp van angst zijn omdat het tot een ander leven leidt. Bovendien stelt hij voor om het te bestrijden door een beroep te doen op cultuur. Paradoxaal genoeg herkent hij de dreiging van de tijd. Dit maakt ouderdom lelijk wat mooi was en leidt onvermijdelijk tot de dood. Bijgevolg vormen de verschijnselen van bestaan, tijd en dood, na analyse van verschillende gezichtspunten van de auteurs, een constante zorg voor iedereen die leeft. Ze betreffen de wereld, het universum als geheel en strekken zich daarom uit tot alle wezens en ideeën. Bestaan, tijd en dood benadrukken de contingentie van de menselijke conditie. Daarmee geeft Grobli Zirignon, door de eerder genoemde thema's in zijn poëzie te behandelen, er een universeel karakter aan.
Bibliografie 1- Grobli (Zirignon), Epaves, Abidjan bij de auteur thuis, 1980 (Corpus) 2- Grobli (Zirignon), Dispersions, Paris, Silex, 1982, (Corpus) 3- Augustin (Saint), Les confessions, Paris, Garnier, Berdiaeff (Nicolas), Vijf meditaties over het bestaan, Parijs, Montaigne, Hampaté Ba (Amadou), Kaydara, Dakar, NEA, 1978, 6- Kant (Emmanuel) Kritiek op de zuivere rede, Parijs, PUF, 1972, 7- Levinas (Emmanuel), Van bestaan tot bestaand, Parijs, Filosofische bibliotheek J. Vrin, 1998, 8- Levinas (Emmanuel), Dood en tijd, Parijs, Herne, Meschonic (Henri) Pour la poétique 1, Paris, Gallimard, Sartre (Jean Paul), La Nausée, La nausée, Paris, Gallimard, Sartre (Jean Paul), Existentialisme is een humanisme, Paris, Nagel, Todokov (Tzvétan), 2. Poëtica,